Selecteer een pagina

Ik ben absoluut niet blij met het huis waarin wij gaan wonen.
Van buiten ziet er mooi uit: een groot houten huis van twee etages en onder het huis nog een soort opslagruimte, tevens garage. Het huis staat op neuten.
Ik ben er eerder geweest. Om kennis te maken met het land.
Toen was het nog bewoond door mijn schoonouders. En in vakantie ziet alles er leuker uit.
Nu staat het al enige tijd leeg en ga ik er met mijn gezin wonen.
Het is augustus 1981 en mijn leven gaat totaal veranderen.
Ik heb erin toegestemd om in Suriname te gaan wonen, maar nu het zover is, heb ik een steen in mijn maag, Ik wil niet!
Maar van teruggaan is geen sprake meer, al onze spullen zijn in containers verscheept.
Mijn zoon van elf jaar is intens verdrietig, we hebben hem in zijn laatste jaar van school gehaald.
Ook dat doet pijn. Mijn dochter van net één jaar begrijpt dit alles nog niet, gelukkig.
Mijn man is afgestudeerd als huisarts en staat te popelen om in zijn land aan de slag te gaan en een praktijk op te zetten.
Eenmaal in Suriname worden we groots onthaald door de familie.
Iedereen is blij om ons te zien, de flessen rum en cola komen op tafel en er wordt flink gedronken.
Ik kan nog net voorkomen dan men mijn kleine meid ook een paar slokjes rum met cola geeft.
Ik wil niet meteen met ruzie beginnen maar begrip heeft men niet voor mijn reactie.
Ze is doodmoe, het is voor ons tenslotte vijf uur later, ze moet slapen, maar er is geen bed.
Pas veel later worden we naar ons logeer adres gebracht.
Een oom van mijn man vangt ons voorlopig op, we moeten eerst het huis opknappen.
Trots leidt mijn man me de volgende dag rond in het huis waar we gaan wonen.
De steen in mijn maag wordt groter. Het huis is zò smerig, het ruikt ook smerig.
Hij lijkt het niet te ruiken. Ik denk dat het een onmogelijke opgave is, om met zijn tweeën dit grote huis schoon te maken.
Maar volgens mijn man is dat geen probleem.
Ik lever niet veel commentaar want ik heb al eens kennis gemaakt met zijn losse handjes.
Waar ben ik in godsnaam aan begonnen?
Op de bovenverdieping zijn vijf slaapkamers.
Ook hier laat mijn man trots alle slaapkamers zien.
“Kijk hier is de ouderslaapkamer, daar kan Michel slapen en daar Indira” zegt hij.
Ik loop een stukje terug de gang in vraag:
“En die kamer dan, die heb je overgeslagen” als ik de deurknop van de kamer wil pakken, springt hij op me af en zegt:
“nee, niet in die kamer komen, daar zit een geest en zal je kwaad doen als je in die kamer komt”.
Mijn haren rijzen ten berge en ik schrik me wild.
“Nee echt niet doen hoor, ook ’s nachts niet op deze gang lopen want ’s nachts komt die geest uit die kamer en wandelt over de gang”.
Ik zie de angst in de ogen van mijn zoon en ik voel mijn eigen angst.
Oh god help, ik wil naar huis!

Wordt vervolgd